ROYAUME DE BELGIQUE

 

¾¾¾¾

 

MINISTERE DES AFFAIRES SOCIALES,

DE LA SANTE PUBLIQUE ET

DE L'ENVIRONNEMENT

 

¾¾¾¾

 

KONINKRIJK BELGIë

 

¾¾¾¾

 

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN,

VOLKSGEZONDHEID EN

LEEFMILIEU

 

¾¾¾¾

 

 

Projet de loi concernant le droit à l’intégration sociale

 

 

Ontwerp van wet betreffende het recht op  maatschappelijke integratie

 

ALBERT II , Roi des belges,

A tous, présents et à venir, Salut.

 

 

 

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

 

 

 

 

 

Sur la proposition de Notre Ministre de l’emploi et Notre Ministre de l’Intégration sociale et de l’avis de Nos Ministres qui en ont délibéré en Conseil,

 

 

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,

 

 

NOUS AVONS ARRÊTÉ ET ARRÊTONS :

HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ :

 

Notre Ministre de l’Emploi et notre Ministre de l’Intégration sociale  sont chargés de présenter en Notre nom aux Chambres législatives et de déposer à la Chambre des Représentants le projet de loi dont la teneur suit :

Onze Minister van Tewerkstelling en onze Minister van Maatschappelijke Integratie zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers in te dienen :

 

 

 

TITRE Ier

 

DROIT A L’INTEGRATION SOCIALE

 

 

 

 

CHAPITRE  Ier 

 

DISPOSITIONS GENERALES

 

 

Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l'article 78 de la Constitution.

 

 

 

 

TITEL  I

 

RECHT OP  MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE

 

 

 

HOOFDSTUK  I

 

ALGEMENE BEPALINGEN

 

 

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bepaald in artikel 78 van de Grondwet.

 

Art. 2. Toute personne a droit à l’intégration sociale, soit sous la forme d’un emploi, soit sous la forme d’un projet individualisé d’intégration sociale, soit sous la forme d’un revenu d’ intégration.

 

 

 

Les centres publics d'aide sociale ont pour mission d'assurer ce droit aux personnes.

 

Art. 2. Elke persoon heeft recht op   maatschappelijke integratie, hetzij in de vorm van een tewerkstelling, hetzij in de vorm van een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie, hetzij in de vorm van leefloon.

 

 

De openbare centra voor maatschappelijk welzijn hebben tot opdracht dit recht te verzekeren.

 

Art. 3.  Pour pouvoir bénéficier d’ une des trois formes du droit à l’intégration sociale, la personne doit simultanément et sans préjudice des conditions spécifiques prévues par cette loi :

Art. 3.  Om te kunnen genieten van één van de drie vormen van het recht op maatschappelijke integratie moet de persoon tegelijkertijd en onverminderd de bijzondere voorwaarden die bij deze wet worden gesteld :

 

 

     Avoir sa résidence effective en Belgique, dans le sens à déterminer par le Roi;

 

     être majeur ou assimilé à une personne majeure en application des dispositions de la présente loi ;

     appartenir à une des catégories des personnes suivantes:

-          soit posséder la nationalité belge;

-          soit bénéficier de l'application du Règlement (C.E.E.) n° 1612/68 du 15 octobre 1968 du Conseil des Communautés européennes relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de la Communauté;

-          soit être inscrit comme étranger au registre de la population;

-          soit être un apatride et tomber sous l'application de la Convention relative au statut des apatrides, signée à New-York le 28 septembre 1954 et approuvée par la loi du 12 mai 1960;

-          soit être un réfugié au sens de l'article 49 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers ;

 

 

 

     ne pas disposer de ressources suffisantes, ni pouvoir y prétendre ni être en mesure de se les procurer, soit par ses efforts personnels, soit par d'autres moyens.  Le centre calcule les ressources du demandeur conformément aux dispositions du titre II, chapitre II, de la présente loi ;

 

5° être disposée à travailler, à moins que des raisons de santé ou d’équité l'en empêchent.

 

6° faire valoir ses droits aux prestations dont il peut bénéficier en vertu de la législation sociale belge et étrangère.

 

1° zijn werkelijke verblijfplaats in België hebben in de door de Koning te bepalen zin ;

 

2° meerderjarig zijn of hiermee gelijkgesteld zijn overeenkomstig de bepalingen van deze wet;

 

3° behoren tot één van de categorieën van volgende personen :

-          hetzij de Belgische nationaliteit bezitten ;

-          hetzij het voordeel genieten van de toepassing van de Verordening (E.E.G.) nr. 1612/68 van 15 oktober 1968 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap ;

-          hetzij als vreemdeling ingeschreven zijn in het bevolkingsregister ;

-          hetzij staatloos zijn en onder de toepassing vallen van het Verdrag betreffende de status van staatslozen, ondertekend te New-York op 28 september 1954 en goedgekeurd bij de wet van 12 mei 1960 ;

-          hetzij vluchteling zijn in de zin van artikel 49 van de wet van 15 augustus 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

 

4° niet over toereikende bestaansmiddelen beschikken, noch er aanspraak kunnen op maken, noch in staat zijn deze hetzij door eigen inspanningen, hetzij op een andere manier te verwerven.  Het centrum berekent de bestaansmiddelen van de aanvrager overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstuk II , van deze wet;

 

5° werkbereid zijn , tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen niet mogelijk is.

 

6° zijn rechten laten gelden op uitkeringen die hij kan genieten krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving.

 

 

Art. 4. §1.er  Il peut être imposé à l'intéressé de faire valoir ses droits à l'égard des personnes qui lui doivent des aliments, ces dernières étant limitées à son conjoint ou ex-conjoint et à ses ascendants et descendants du premier degré, ainsi que les débiteurs d’aliments visés aux articles  364, alinéas 1er  et 2, du Code civil.

 

 

§ 2. Les conventions relatives à une pension alimentaire ne sont pas opposables au centre .

 

§3.  Le centre peut agir de plein droit au nom et en faveur de l'intéressé afin de faire valoir les droits visés aux articles 3,6° et 4, §1er.

 

Art. 4.  §1. Er kan van de betrokkene worden gevergd dat hij zijn rechten laat gelden op onderhoudsgeld vanwege daartoe gehouden personen, deze laatste beperkt zijnde tot zijn echtgenoot of ex-echtgenoot en tot zijn ascendenten en descendenten in de eerste graad evenals de onderhoudsplichtigen bedoeld in  artikel  364, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.

 

§ 2. De overeenkomsten over onderhoudsgeld zijn niet tegenstelbaar aan het centrum.

 

 

§3.  Het centrum kan van rechtswege in naam en ten voordele van de betrokkene optreden om de in artikelen 3,6° en 4,§1 bedoelde rechten te laten gelden.

 

 

Art. 5.  § 1er.  Pour l’application de la présente loi il faut entendre par :

1° centre : le centre public d’aide sociale ;

 

2° ministre : le ministre qui a l’Intégration sociale dans ses attributions.

 

§ 2.  Dans le texte néerlandais les mots « hij » et « zijn » doivent être lus comme « hij/zij » et « zijn/haar ».

 

Art. 5.  § 1.  Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

1° centrum : het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;

2° minister : de minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie.

 

§ 2.  In de Nederlandse tekst moeten de woorden “hij” en “zijn” telkens gelezen worden als “hij/zij” en “zijn/haar”.

 

 

 

 

CHAPITRE II

 

BENEFICIAIRES

 

 

HOOFDSTUK II

 

GERECHTIGDEN

 

Section 1ère. – l’Intégration sociale par l’emploi

 

 

Art. 6. § 1er.Toute personne majeure âgée de moins de 25 ans a droit à l'intégration sociale par l’emploi adapté à la situation personnelle du jeune et à ses capacités dans les trois mois de sa demande lorsqu’elle remplit les conditions prévues aux articles 3 et 4 .

 

 

§ 2. Le droit à l’intégration sociale par l’emploi peut faire l’objet soit d’un contrat de travail soit d’un projet individualisé d’intégration sociale menant, dans une période déterminé, à un contrat de travail.

 

 

 

Art. 7.  En vue de l'application de l’article 6 est assimilée à une personne majeure, la personne mineure d'âge qui soit est émancipée par mariage, soit a un ou plusieurs enfants à sa charge, soit prouve qu’elle est enceinte.

 

Art. 8.  L’emploi lié à un contrat de travail visé à l’article 6 peut être concrétisé selon les dispositions de article 60, § 7, ou de l’article 61 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’aide sociale.

 

Ce droit reste maintenu tant que l'intéressé n'est pas admis au bénéfice d’une allocation sociale d’un montant au moins égal au revenu d’ intégration auquel il pourrait prétendre en fonction de sa catégorie

 

 

 

Art. 9.  § 1er. Le droit à l’intégration sociale par l’emploi peut également être réalisé pour la personne visée à l’article 6 par une intervention financière du centre dans les frais liés à l’insertion professionnelle de l’ayant droit.

 

 

§ 2. Le Roi détermine les types d’insertion pour lesquels le centre intervient financièrement ainsi que le montant, les conditions d’octroi et les modalités de cette intervention financière.   Le Roi peut déterminer les conditions d’accès aux différents programmes d’insertion et d’emploi.

 

§ 3. Par dérogation à l'article 23 de la loi du 12 avril 1965 concernant la protection de la rémunération des travailleurs, l’intervention financière du centre peut être imputée sur la rémunération du travailleur. Cette imputation s'effectue directement après les retenues autorisées en vertu de l'article 23, alinéa 1er, 1°, de la même loi et n'intervient pas dans la limite d'un cinquième prévue à l'article 23, alinéa 2.  Une intervention financière qui est imputée sur la rémunération du travailleur, est néanmoins considérée comme une rémunération en ce qui concerne la législation fiscale et sociale.

 

§ 4. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, dans les conditions qu'il détermine, pour les travailleurs occupés avec le bénéfice d’une intervention financière du centre dans leur rémunération :

 

     prévoir des dérogations aux dispositions de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, en ce qui concerne le respect des règles relatives à la rupture du contrat de travail par le travailleur lorsque celui-ci est engagé dans les liens d'un autre contrat de travail ou nommé dans une administration ;

 

 

     prévoir une exonération temporaire, totale ou partielle, des cotisations patronales de sécurité sociale, visées à l'article 38, §§ 3 et 3bis, de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés et des cotisations patronales de sécurité sociale, visées à l'article 2, §§ 3 et 3bis, de l'arrêté-loi du 10 janvier 1945 concernant la sécurité sociale des ouvriers mineurs et assimilés ;

 

 

 

Afdeling 1 – Maatschappelijke integratie door tewerkstelling

 

 

Art. 6. § 1.  Iedere meerderjarige persoon jonger dan 25 jaar heeft recht op maatschappelijke integratie door tewerkstelling aangepast aan de persoonlijke situatie van de jongere en zijn capaciteiten binnen de drie maanden vanaf de datum van zijn aanvraag wanneer hij voldoet aan de in de artikelen 3 en 4 gestelde voorwaarden

 

§2. Het recht op maatschappelijke integratie door tewerkstelling kan bestaan uit hetzij een arbeidsovereenkomst hetzij een geïndividualiseerd  project voor maatschappelijke integratie dat binnen een bepaalde periode leidt tot een arbeidsovereenkomst.

 

Art. 7. Voor de toepassing van artikel 6 wordt met een meerderjarige persoon gelijkgesteld de minderjarige persoon die hetzij ontvoogd is door huwelijk, hetzij één of meerdere kinderen ten laste heeft, hetzij bewijst zwanger te zijn.

 

 

Art. 8.  De tewerkstelling in het kader van een arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 6, kan gerealiseerd worden met toepassing van artikel  60, § 7, of artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Dit recht blijft behouden zolang betrokkene niet gerechtigd is op een sociale uitkering waarvan het bedrag minstens gelijk is aan het leefloon waarop hij volgens zijn categorie aanspraak zou kunnen maken.

 

 

 

Art. 9.  § 1.  Het recht op maatschappelijke integratie door tewerkstelling kan voor de persoon, bedoeld in artikel 6, eveneens verwezenlijkt worden doordat het centrum financieel tussenkomt  in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling van de rechthebbende in het beroepsleven.

 

§ 2.  De Koning stelt vast voor welke vormen van inschakeling het centrum financieel tussenkomt evenals het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de modaliteiten van deze financiële tegemoetkoming. De Koning kan de voorwaarden bepalen voor de toegang tot de verschillende inschakelings- en tewerkstellingsprogramma’s.

 

§ 3.  In afwijking van artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, kan de financiële tussenkomst vanwege het centrum in mindering gebracht worden op het loon van de werknemer. Deze aftrek geschiedt dadelijk na de inhouding toegelaten krachtens artikel 23, eerste lid, 1°, van dezelfde wet en telt niet mee voor de grens van een vijfde, voorzien in artikel 23, tweede lid.  Een financiële tegemoetkoming die aldus in mindering wordt gebracht op het loon van de werknemer, wordt niettemin voor de toepassing van de sociale en fiscale wetgeving als loon beschouwd.

 

§ 4.  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, voor de werknemers die genieten van een financiële tussenkomst in hun loon vanwege het centrum :

     afwijkingen voorzien aan de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzake het naleven van de regels betreffende de verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werknemer wanneer hij aangeworven wordt in het kader van een andere arbeidsovereenkomst of benoemd wordt in een administratie;

 

     een tijdelijke, gehele of gedeeltelijke vrijstelling voorzien van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 38, §§ 3 en 3bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, §§ 3 en 3bis, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van mijnwerkers en ermee gelijkgestelden;

 

 

Art. 10.  Dans l’attente d’un emploi lié à un contrat de travail, ou dans le cadre d’un projet individualisé d’intégration sociale visé à l’article 6, ou si la personne ne peut, pour des raisons de santé ou d’équité  travailler, elle peut, aux conditions fixées par la présente loi, prétendre au revenu d’ intégration.

 

Art. 11.  §1. L’octroi et le maintien du revenu d’ intégration peut être lié à la conclusion d’un projet individualisé d’intégration sociale, soit à la demande de l’intéressé lui-même, soit à l’initiative du centre.

 

 

§ 2. Ce projet est obligatoire :

a)     lorsque le centre accepte, sur la base de motifs d'équité, qu'en vue d'une augmentation de ses possibilités d'insertion professionnelle, la personne concernée entame, reprenne ou continue des études de plein exercice dans un établissement d'enseignement agréé, organisé ou subventionné par les communautés ;

b)     en cas de projet individualisé d’intrégration sociale qui mène à un expérience professionnelle ou un emploi lié à un contrat de travail.

 

§ 3.  Le projet fait l'objet d'un contrat écrit conclu entre le bénéficiaire et le centre et, à la demande d'une des parties, un ou plusieurs intervenants extérieurs. Le contrat peut être modifié à la demande de chacune  des  parties  après  acceptation et au cours de son exécution.

 

Le Roi fixe les conditions minimales et les modalités auxquelles un contrat contenant un projet individualisé d'intégration sociale doit répondre, ainsi que ses conditions spécifiques en cas de formation professionnelle d’une part et d’études de plein exercice d’autre part.

 

 

Art. 10.   In afwachting van zijn tewerkstelling in het kader van een arbeidsovereenkomst, of in het kader van een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie  of wanneer de persoon wegens gezondheids- of billijkheidsredenen niet kan werken, kan hij onder de bij deze wet gestelde voorwaarden, aanspraak maken op een leefloon.

 

Art. 11. §1. De toekenning en het behoud van het leefloon kan verbonden worden aan het sluiten van een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie ofwel op vraag van de betrokkene zelf, ofwel op  initiatief van het centrum.

 

§ 2.  Dit project is verplicht:

a)     wanneer het centrum op grond van     billijkheidsredenen aanvaardt dat de betrokken persoon met het oog op een verhoging van zijn inschakelingskansen op de arbeidsmarkt,  een studie met voltijds leerplan aanvat, hervat of verderzet in een door de gemeenschappen erkende, georganiseerde of betoelaagde onderwijsinstelling ;

b)     in geval van een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie dat leidt tot een beroepservaring of tewerkstelling in het kader van een arbeidsovereenkomst.

 

§ 3.  Het project maakt het voorwerp uit van een schriftelijk contract gesloten tussen de rechthebbende en het centrum en, op vraag van één der partijen, één of meer tussenkomende derden. Het contract kan worden gewijzigd op verzoek van elke partij na de aanvaarding en tijdens de uitvoering.

 

De Koning bepaalt  de minimumvoorwaarden en de modaliteiten waaraan een contract betreffende een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie moet voldoen, alsook de specifieke voorwaarden ervan ingeval van beroepsvorming enerzijds en studies met een voltijds leerplan anderzijds.

 

Section 2. – l’Intégration sociale par l’octroi d’un  revenu d’ intégration

 

Afdeling 2. – Maatschappelijke integratie door de toekenning van een leefloon

 

Art. 12. Toute personne âgée à partir de ses  25 ans a droit à l’intégration sociale lorsqu’elle remplit les conditions prévues aux articles 3 et 4 .

 

Art. 13. §1. Le droit à l’intégration sociale peut être réalisé sous la forme soit de l’octroi d’un revenu d’ intégration, soit par un projet individualisé d’intégration, soit d’un emploi lié à un contrat de travail tel que visé aux articles 8 et 9 .

 

Art. 12. Iedere persoon vanaf 25 jaar heeft recht op maatschappelijke integratie wanneer hij voldoet aan de in de artikelen 3 en 4 gestelde voorwaarden.

 

Art. 13. §1. Het recht op maatschappelijke integratie kan worden gerealiseerd door ofwel de toekenning van een leefloon, ofwel een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie, ofwel een tewerkstelling in het kader van een arbeidsovereenkomst bedoeld in de  artikelen 8 en 9

§2. L'octroi et le maintien d’un  revenu d’ intégration peut être lié à la conclusion d’un projet individualisé d’intégration sociale visé à l’article 11, §§ 1 et 3,  soit à la demande de l’intéressé lui-même, soit à l’initiative du centre.

 

§2. De toekenning en het behoud van een leefloon kan afhankelijk worden gesteld van het sluiten van een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bedoeld in artikel 11, §§ 1 en 3, ofwel op verzoek van de betrokkene zelf, ofwel op initiatief van het centrum.

TITRE II

 

MODALITES D’APPLICATION DU DROIT A L’INTEGRATION SOCIALE

TITEL  II

 

TOEPASSINGSMODALITEITEN VAN HET RECHT OP  MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE

 

 

CHAPITRE I

 

MONTANT DU REVENU D’ INTÉGRATION

 

 

HOOFDSTUK I

 

BEDRAG VAN HET

LEEFLOON

 

Art. 14. § 1er. Le revenu d’ intégration annuel visé à l'article 13 s'élève à :

 

     4.400 EUR pour toute personne cohabitant avec une ou plusieurs personnes.

Il faut entendre par cohabitation le fait que des personnes  vivent sous le même toit et règlent principalement en commun leurs questions ménagères;

 

     6.600 EUR pour une personne isolée;

 

     7.700 EUR pour

- une personne isolée qui est redevable d'une pension alimentaire à l’égard de ses enfants, sur la base soit d'une décision judiciaire, soit d'un acte notarié dans le cadre d'une procédure de divorce ou de séparation de corps et de biens par consentement mutuel et qui fournit la preuve du paiement de cette pension ;

 

-  une personne qui cohabite la moitié du temps uniquement soit avec un enfant mineur non marié à sa charge durant cette période, soit avec plusieurs enfants, parmi lesquels au moins un enfant mineur non marié qui est à sa charge durant cette période, dans le cadre de l’hébergement alterné, fixé par décision judiciaire ou par convention visée à l’article 1288 du Code Judiciaire.

 

 

     8.800 EUR pour la famille monoparentale avec charge d’enfant(s).

Par famille monoparentale avec charge d’enfant(s) on entend  la personne qui cohabite uniquement soit avec un enfant mineur non marié à sa charge, soit avec plusieurs enfants, parmi lesquels au moins un enfant mineur non marié à sa charge ;

 

 

 

§ 2. Le montant du revenu d’ intégration est diminué des ressources du demandeur, calculées conformément aux dispositions du titre II, chapitre II,  de la présente loi.

 

 

§ 3.  Le bénéficiaire d'un revenu d’ intégration qui perd sa qualité de sans-abri en occupant un logement qui lui sert de résidence principale a droit, une seule fois dans sa vie, à une majoration d'un douzième du montant annuel du revenu d’ intégration, fixé au  § 1er, alinéa 1er, 4°.

 

Le Roi peut assimiler d’autres catégories de personnes à des sans-abri.

 

Art. 14. § 1. Het leefloon bedoeld in artikel 13 bedraagt jaarlijks :

 

     4.400 EUR voor elke persoon die met één of meerdere personen samenwoont.

Onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen;

 

 

     6.600 EUR voor een alleenstaand persoon;

 

     7.700 EUR voor :

- een alleenstaand  persoon die onderhoudsuitkeringen verschuldigd is ten aanzien van zijn kinderen, op grond van hetzij een rechterlijke beslissing, hetzij een notariële akte in het kader van een procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming en die het bewijs van de betaling hiervan levert ;

 

 -  een  persoon die voor de helft van de tijd uitsluitend samenwoont met hetzij een minderjarig ongehuwd kind dat hij te zijnen laste heeft gedurende deze periode, hetzij meerdere kinderen, onder wie minstens één ongehuwde minderjarige die hij te zijnen laste heeft gedurende deze periode, in het kader van een afwisselend verblijf, vastgelegd bij gerechtelijke beslissing of bij overeenkomst, bedoeld in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek.

 

     8.800 EUR voor een eenoudergezin met kinderlast.

Met eenoudergezin met kinderlast wordt bedoeld  de persoon die uitsluitend samenwoont met hetzij een minderjarig ongehuwd kind te zijnen laste, hetzij meerdere kinderen, onder wie minstens één ongehuwde minderjarige te zijnen laste;

 

 

 

§ 2 Het bedrag van het leefloon wordt verminderd met de bestaansmiddelen van de aanvrager, berekend overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstuk II,  van deze wet.

 

§ 3. De rechthebbende op een leefloon die zijn hoedanigheid van dakloze verliest door een woonst te betrekken die hem als hoofdverblijfplaats dient, heeft éénmaal in zijn leven recht op een verhoging gelijk aan één twaalfde van het jaarlijks bedrag van het leefloon,  vastgesteld  in § 1, eerste lid, 4°.

 

De Koning kan andere categorieën van personen gelijkstellen met daklozen.

 

Art. 15 Les montants visés à l'article 14, § 1er, alinéa 1er, sont rattachés à l'indice 103,14 applicable au 1er juin 1999 (base 1996 = 100) des prix à la consommation.

 

Ils varient conformément aux dispositions de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation, des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants.

Art 15.  De in artikel 14, § 1, eerste lid, bedoelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100)  van de consumptieprijzen.

 

Zij schommelen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

 

CHAPITRE II

 

CALCUL DES RESSOURCES

 

 

HOOFDSTUK II

 

BEREKENING VAN DE BESTAANSMIDDELEN

 

 

Art. 16. § 1er.  Sans préjudice de l'application de la disposition du § 2, toutes les ressources, quelle qu'en soit la nature ou l'origine, dont dispose le demandeur, sont prises en considération, y compris toutes les prestations allouées en vertu de la législation sociale belge ou étrangère. Peuvent également être prises en considération, dans les limites fixées par le Roi par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les ressources des personnes avec lesquelles le demandeur cohabite.

 

Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les modalités de l'enquête sur les ressources et fixe les règles de calcul de celles-ci.

 

 

§ 2. Le Roi peut déterminer par arrêté délibéré en Conseil des Ministres les ressources dont il ne sera pas tenu compte, soit en totalité, soit partiellement pour le calcul des ressources.

 

 

 

Art. 16 § 1. Onverminderd de toepassing van het bepaalde in § 2, komen alle bestaansmiddelen in aanmerking van welke aard en oorsprong ook, waarover de aanvrager beschikt, met inbegrip van alle uitkeringen krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving. Kunnen eveneens in aanmerking worden genomen binnen de perken bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de bestaansmiddelen van de personen met wie de aanvrager samenwoont.

 

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad de modaliteiten van het onderzoek naar de bestaansmiddelen en stelt de regels vast van de berekening van die middelen.

 

§ 2. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad de inkomsten aanduiden die, hetzij voor het geheel, hetzij gedeeltelijk, niet in aanmerking komen bij het berekenen van de bestaansmiddelen.

 

CHAPITRE III

 

PROCÉDURE D’OCTROI

 

 

Section 1ère – Devoir d’information

HOOFDSTUK III

 

TOEKENNINGSPROCEDURE

 

 

Afdeling 1- Informatieplicht

 

Art. 17. Le centre est tenu de communiquer à toute personne qui en fait la demande toute information utile au sujet de ses droits et obligations en matière de revenu d’ intégration et d'intégration sociale par l’emploi. Le centre est tenu de communiquer de sa propre initiative à la personne concernée toute information complémentaire utile au traitement de sa demande ou au maintien de ses droits.

Le Roi détermine ce qu'il faut entendre par information utile.

 

Art. 17.  Het centrum is verplicht aan elke persoon die daar  om verzoekt, alle dienstige inlichtingen te verstrekken betreffende zijn rechten en plichten inzake het leefloon en de maatschappelijke  integratie door tewerkstelling.  Het centrum is verplicht uit eigen beweging de belanghebbende persoon alle bijkomende informatie te verschaffen die nodig is voor de behandeling van zijn aanvraag of het behoud van zijn rechten.

De Koning bepaalt wat onder dienstige inlichtingen moet verstaan worden.

Section 2 – Demande et octroi d’office

 

 

Art . 18.  § 1er.  Le centre compétent accorde, revoit ou retire le droit au revenu d’ intégration ou à l'intégration sociale par l’emploi soit de sa propre initiative, soit à la demande de l'intéressé lui-même ou de toute personne qu'il a désignée par écrit à cet effet.

 

 

Afdeling 2 – Aanvraag en ambtshalve toekenning

 

Art. 18. § 1. Het recht op een leefloon of op maatschappelijke integratie door tewerkstelling wordt, hetzij op initiatief van het bevoegd centrum, hetzij op aanvraag van de belanghebbende zelf of van ieder persoon die hij hiervoor schriftelijk heeft aangewezen, toegekend, herzien of stopgezet door dit centrum .

 

 

Il y a lieu d’entendre par “centre compétent”, le centre visé par les articles 1er, alinéa premier 1° et 2 de la loi du 2 avril 1965 relative à la prise en charge de l’aide sociale accordée par les centres publics d’aide sociale.

S’il s’agit d’une personne sans abri, le centre compétent est celui visé à l’article 57bis de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’aide sociale.

 

 

Onder “bevoegd centrum” wordt verstaan het centrum bedoeld door de artikelen 1, eerste lid 1° en 2 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Indien het een dakloze persoon betreft, is het centrum bedoeld in artikel 57bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bevoegd.

 

§ 2.Le jour de sa réception, la demande est inscrite dans le registre tenu à cet effet par ordre chronologique.

 

La demande écrite est signée par l'intéressé ou par la personne désignée. Lorsque la demande est orale, l'intéressé ou la personne désignée signe dans la case ad hoc du registre tenu à cet effet.

 

§ 2. De aanvraag wordt, de dag zelf van haar ontvangst, chronologisch ingeschreven in het daartoe gehouden register.

 

De schriftelijke aanvraag wordt ondertekend door de belanghebbende of de aangewezen persoon.  Wanneer de aanvraag mondeling wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de aangewezen persoon in het vak ad hoc het daartoe gehouden register.

 

§ 3. Le centre adresse ou remet le même jour un accusé de réception au demandeur.

Tout accusé de réception doit indiquer le délai d'examen de la demande et les dispositions de l'article 22 ,alinéa 1er.

 

§ 3. Het centrum zendt of overhandigt dezelfde dag aan de aanvrager een ontvangstbewijs.

Elk ontvangstbewijs moet melding maken van de onderzoekstermijn van de aanvraag, en van het bepaalde in artikel 22, eerste lid.

 

§ 4. Lorsqu'un centre reçoit une demande pour laquelle il ne se considère pas compétent, il transmet cette demande dans les cinq jours calendrier par écrit au centre qu’il estime être compétent. Dans le même délai  il avertit  le demandeur par écrit de cette transmission . Sous peine de nullité, la transmission de la demande au CPAS considéré comme étant compétent, ainsi que la notification au demandeur de la transmission, se fait au moyen d'une lettre mentionnant les raisons de l'incompétence.

 

Toutefois, la demande sera validée à la date de sa réception au premier centre, telle que déterminée au § 2.

 

Le centre qui manque à cette obligation doit accorder, aux conditions fixées par la présente loi, le revenu d’ intégration ou l'intégration sociale par l’emploi tant qu’il n’a pas transmis la demande ni communiqué les raisons invoquées pour justifier l’incompétence.

 

 

La décision d’incompétence peut être prise par le président à charge pour lui de soumettre sa décision au conseil à la plus prochaine réunion, en vue de la ratification.

 

 

 

 

§ 4. Wanneer een centrum een aanvraag ontvangt waarvoor het zich onbevoegd acht, maakt het deze aanvraag over binnen de vijf kalenderdagen aan het volgens hem bevoegd centrum. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager in kennis gesteld van deze overmaking. Op straffe van nietigheid gebeurt de overmaking van de aanvraag aan het bevoegd geachte OCMW, evenals de kennisgeving van de overmaking aan de aanvrager,  door een brief met vermelding van de redenen van onbevoegdheid.

 

De aanvraag zal evenwel worden gevalideerd op de datum van ontvangst bij het eerste centrum, zoals bepaald in § 2.

 

Het centrum dat deze verplichting niet naleeft, moet overeenkomstig de door deze wet gestelde voorwaarden, het leefloon of de maatschappelijke integratie door tewerkstelling toekennen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld.

 

De beslissing van onbevoegdheid kan worden genomen door de Voorzitter mits zijn beslissing aan de raad te onderwerpen  op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging.

 

 

§ 5. Le centre auprès duquel une demande d'obtention de prestations sociales est introduite, pour laquelle il n'est pas compétent, la transmet sans délai à l'institution de sécurité sociale compétente. Le demandeur en est avisé.

 

§ 6. Lorsque le centre reçoit une demande d'obtention du droit à l'intégration sociale, transmise par une autre institution de sécurité sociale, la demande sera validée à la date d'introduction auprès de l'institution non compétente, à savoir la date du cachet de la poste et, à défaut de celui-ci, la date de réception de la demande.

 

 § 5. Het centrum waarbij een verzoek tot het bekomen van sociale prestaties wordt ingediend waarvoor het niet bevoegd is, zendt dit onverwijld door aan de bevoegde instelling van sociale zekerheid. De verzoeker wordt daarvan verwittigd.

 

§ 6. Wanneer het centrum een aanvraag tot het bekomen van een recht op maatschappelijke integratie ontvangt welke door een andere instelling van sociale zekerheid is overgemaakt, zal de aanvraag gevalideerd worden op de datum van indiening  bij de onbevoegde instelling, zijnde de datum van het postmerk en, bij gebreke hiervan, de datum van de ontvangst van de aanvraag.

Section 3 – Examen de la demande

 

Art. 19.  § 1er.  Le centre procède à une enquête sociale en vue de l'octroi du revenu d’ intégration ou de l'intégration sociale par l’emploi, en vue de la révision ou du retrait d'une décision y afférente ou en vue d'une décision de suspension de paiement du revenu d’ intégration.

 

 

Le centre doit recourir pour l'enquête sociale à des travailleurs sociaux, selon les conditions de qualification fixées par le Roi.

 

 

§ 2.  L’intéressé est tenu de fournir tout renseignement et autorisation utile à l’examen de sa demande .

 

§ 3.  Le centre recueille toutes les informations faisant défaut en vue de pouvoir apprécier les droits de l’intéressé, lorsque le demandeur ne peut le faire.

 

§ 4. Le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, détermine:

 

     les informations et les autorisations qui doivent être données au minimum par le demandeur au moyen d'un formulaire à compléter à cet effet lors de la demande de revenu d’ intégration  ou d'intégration sociale par l’emploi;

     les conditions et les modalités dans lesquelles le centre peut recueillir des informations auprès des administrations publiques qu'Il désigne.

 

Afdeling 3 – Onderzoek van de aanvraag

 

Art. 19.  § 1. Met het oog op de toekenning van het leefloon of van de maatschappelijke integratie door tewerkstelling, met het oog op de herziening of de intrekking van een beslissing dienaangaande of met het oog op een beslissing tot schorsing van de uitbetaling van het leefloon, verricht het centrum een sociaal onderzoek.

 

Voor het sociaal onderzoek moet het centrum een beroep doen op maatschappelijke werkers, volgens de kwalificatievoorwaarden bepaald door de Koning.

 

§ 2.  De aanvrager is ertoe gehouden elke voor het onderzoek van zijn aanvraag nuttige inlichting en machtiging  te geven.

 

§ 3. Het centrum verzamelt alle ontbrekende inlichtingen om de rechten van de betrokkene te kunnen beoordelen wanneer de aanvrager dit niet kan doen.

 

§ 4. De Koning bepaalt bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad:

 

     welke inlichtingen en machtigingen door de aanvrager tenminste moeten worden gegeven op een daartoe bij de aanvraag van het leefloon of van de maatschappelijke integratie door tewerkstelling op te stellen formulier;

     onder welke voorwaarden en op welke wijze het centrum inlichtingen kan inwinnen bij de openbare besturen die Hij aanduidt.

 

 

Art. 20. Le centre est tenu d’entendre le demandeur, si celui-ci le demande, avant de prendre une décision relative à:

 

-          l’octroi, le refus ou la révision d’un revenu d’ intégration, d’un projet individualisé d’intégration sociale, ou d’une intégration sociale par l’emploi;

 

-          les sanctions visées à l’article 30 ,§ 1er ;

-          la récupération à charge d'une personne qui a perçu le revenu d’ intégration.

 

Le centre est tenu d’informer l’intéressé de ce droit , selon les modalités fixeés par le Roi.

 

L’intéressé exerce son droit d'être entendu  soit du conseil, soit de l’organe délégué ayant un pouvoir de décision dans le cas concret.

 

Lors de l'exercice de son droit d'être entendu, l'intéressé peut se faire assister ou représenter par une personne de son choix.

 

 

Art. 20. Het centrum moet de betrokkene horen, indien hij hierom verzoekt, alvorens een beslissing te nemen met betrekking tot:

 

-          de toekenning, weigering of herziening van een leefloon of van een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie of van maatschappelijke  integratie door tewerkstelling;

-          de sancties bedoeld in artikel 30, § 1;

-          de terugvordering ten laste van een persoon die het leefloon heeft genoten.

 

Het centrum moet de betrokkene in kennis stellen van dit recht, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning.

 

De betrokkene oefent zijn recht om te worden gehoord uit ten aanzien van hetzij de raad, hetzij het bevoegde orgaan met beslissingsbevoegdheid in het concrete geval.

 

De betrokkene kan zich bij de uitoefening van zijn recht op te worden gehoord, laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon naar zijn keuze.

 

Section 4. - Décision

 

Afdeling 4 – Beslissing

Art. 21. § 1er.  Toute décision à portée individuelle ayant des conséquences juridiques pour le demandeur d’un revenu d’ intégration ou d’une intégration sociale par l’emploi est écrite et motivée. Cette motivation porte tant sur les éléments juridiques que sur les éléments de fait sur lesquels repose la décision et elle doit être suffisante.

 

Lorsque la décision porte sur une somme d'argent, elle doit mentionner le montant alloué, ainsi que le mode de calcul et la périodicité des paiements.

 

§ 2. La décision doit contenir les mentions suivantes :

1° la possibilité d’intenter un recours devant le tribunal compétent;

2° l’adresse du tribunal compétent;

3° le délai et les modalités pour intenter un recours;

4° le contenu des articles 728 et 1017 du Code judiciaire;

5° les références du dossier et du service et l’assistant sociale qui gère celui-ci;

6° la possibilité d’obtenir toute explication sur la décision auprès du service qui gère le dossier.;

 

7° le fait que la mise à exécution de la décision prise n’est pas suspendue par l’introduction d’un recours devant le tribunal compétent.

8° s’il y a lieu, la périodicité du paiement.

 

 

Si la décision ne contient pas les mentions prévues dans cet article, le délai de recours visé à l’article 47, alinéa 2 ne commence pas à courir.

 

Art. 21. § 1.  Elke beslissing met individuele strekking die rechtsgevolgen heeft ten aanzien van de aanvrager van  een leefloon of een maatschappelijke integratie door tewerkstelling moet op schrift worden gesteld en met redenen worden  omkleed. Deze motivering moet zowel betrekking hebben op de juridische als op de feitelijke elementen die aan de beslissing ten gronde liggen en moet afdoende zijn.

Wanneer de beslissing betrekking heeft op een geldsom, moet ze het toegekende bedrag vermelden, alsmede  de wijze van berekening en de regelmaat van de betalingen.

 

§2. De beslissing moet de volgende vermeldingen bevatten:

1° de mogelijkheid om bij de bevoegde rechtbank een beroep in te stellen;

2° het adres van de bevoegde rechtbank;

3° de termijn om een beroep in te stellen en de wijze waarop dit moet gebeuren;

4° de inhoud van de artikelen 728 en 1017 van het Gerechtelijk Wetboek;

5° de refertes van het dossier en van de dienst en de maatschappelijke werker die het dossier beheert;

6° de mogelijkheid om opheldering te verkrijgen omtrent de beslissing bij de dienst die het dossier beheert ;

7° het feit dat de uitvoerbaarheid van de genomen beslissing niet wordt geschorst door het instellen van een beroep bij de bevoegde rechtbank.

8° desgevallend, de periodiciteit van de betaling.

 

Indien de beslissing de in dit artikel genoemde vermeldingen niet bevat, gaat de in artikel 47, tweede alinea bedoelde termijn om een beroep in te stellen niet in.

 

§ 3. La décision est notifiée à l'intéressé dans les huit jours sous pli recommandé ou contre accusé de réception, selon les modalités qui peuvent être déterminées par le Roi.  La date du cachet de la poste ou de l’accusé de réception font foi.

 

§3. De beslissing wordt binnen acht dagen bij aangetekende zending of tegen ontvangstbewijs betekend aan de betrokkene op de wijze die door de Koning kan worden bepaald.  De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs zijn doorslaggevend.

 

§ 4. Sans préjudice de l'obligation d'accorder une aide immédiate qui lui est imposée par la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale, le centre prend sa décision dans les trente jours qui suivent la réception de la demande.

 

Dans les cas visés à l’ article 18, § 4, troisième alinéa,et § 6, le centre a qui la demande a été transmise décide dans les trente jours suivant le jour ou le premier centre ou l’institution de sécurité sociale a transmis la demande.

 

§ 5. La décision accordant ou majorant un revenu d’ intégration, intervenue à la suite d’une demande introduite par l’intéressé, a effet à la date de la réception de cette demande.

 

En dérogation à l'alinéa précédent, la décision prise par le CPAS compétent dans le cas visé à l'article 18, § 4, alinéa 3, produit ses effets à la date à laquelle la demande a été transmise par le premier centre saisi.

 

 

S'il s'agit d'une décision d'office, le centre fixe dans sa décision la date à laquelle cette décision produit ses effets.

 

 

§ 4. Onverminderd de verplichting tot  onmiddellijke dienstverlening hem opgelegd door de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn beslist het centrum binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag.

In de gevallen bedoeld door artikel 18, §4, derde lid, en § 6 , beslist het centrum aan wie de aanvraag werd overgemaakt binnen de 30 dagen volgend op  de dag waarop het aangezochte centrum of instelling van sociale zekerheid de aanvraag heeft overgemaakt.

 

§ 5. De beslissing houdende toekenning of verhoging van een leefloon die genomen wordt ingevolge een door de betrokkene ingediende aanvraag heeft uitwerking op de datum van ontvangst van die aanvraag.

 

In afwijking van het voorgaand lid heeft de beslissing die genomen wordt door het bevoegde centrum in het geval van artikel 18, §4, derde lid, uitwerking op de datum waarop de aanvraag door het eerste aangezochte centrum werd overgemaakt.

 

Geldt het een beslissing van ambtswege dan bepaalt het centrum in zijn beslissing de dag waarop deze uitwerking heeft.

 

§ 6. Toute décision d'octroi , de refus ou de révision d’un revenu d’ intégration ou d’une intégration sociale par un emploi, est communiquée au ministre , selon les modalités déterminées par le Roi, dans les huit jours suivant la fin du mois au cours duquel cette décision a été prise.

 

§ 6. Elke beslissing tot toekenning, weigering of herziening van een leefloon of een maatschappelijke integratie door tewerkstelling, wordt medegedeeld aan de minister, op de wijze door de Koning bepaald en binnen acht dagen volgend op het einde van de maand waarin deze beslissing werd genomen.

Art. 22. § 1er. Sans préjudice des dispositions légales et réglementaires en matière de prescription, le CPAS revoit une décision en cas:

  1. de modification des circonstances qui ont une incidence sur les droits de la personne,
  2. de modification du droit par une disposition légale ou réglementaire;
  3. d'erreur juridique ou matérielle du CPAS;
  4. d’omission, de déclarations incomplètes et inexactes de la personne.

 

.En vue d'une révision éventuelle, l'intéressé doit, dans les cas où le revenu d’ intégration ou l'intégration sociale par l’emploi a été accordé, faire déclaration immédiate de tout élément nouveau susceptible d'avoir une répercussion sur le montant qui lui a été accordé ou sur sa situation d’ayant droit.

 

Dans le même but, le centre examinera régulièrement, et ce au moins une fois l'an, si les conditions d'octroi sont toujours réunies.

 

§ 2 . La révision s'effectue par la prise d'une nouvelle décision qui produit ses effets à la date à laquelle cette décision aurait dû prendre cours.

En dérogation à l'alinéa 1er, la révision produit ses effets le premier jour du mois suivant la notification en cas d'erreur juridique ou matérielle du CPAS lorsque les conditions suivantes sont remplies simultanément:

1° le droit à la prestation est inférieur au droit octroyé initialement;

2° la personne ne pouvait se rendre compte de l'erreur.

Art. 22.  § 1. Onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de verjaring, herziet het centrum een beslissing in geval van :

  1. gewijzigde omstandigheden die een terugslag hebben op de rechten van de persoon,
  2. een wijziging van het recht door een wettelijke  of reglementaire bepaling;
  3. een juridische of materiële vergissing van het OCMW;
  4. verzuim, onvolledige en onjuiste verklaringen van de persoon.

 

Met het oog op een eventuele herziening moet, in de gevallen waar het leefloon of de maatschappelijke integratie door tewerkstelling werd toegekend, de betrokkene onmiddellijk aangifte doen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op het hem toegekende bedrag of op zijn situatie als rechthebbende.

Met hetzelfde oogmerk moet het centrum  geregeld, en minstens om het jaar, nagaan of de toekenningsvoorwaarden vervuld blijven.

 

 

§ 2 . De herziening gebeurt door het nemen van een nieuwe beslissing die uitwerking heeft op de datum waarop deze beslissing had moeten ingaan.

In afwijking van het eerste lid, heeft de herziening uitwerking op de eerste dag van de maand na de kennisgeving in geval van een juridische of materiële vergissing van het OCMW wanneer de volgende voorwaarden tegelijkertijd vervuld zijn:

1° het recht op de prestatie is kleiner dan het aanvankelijk toegekende recht;

2°de persoon kon zich niet vergewissen van de vergissing.

 

Section 5 - Paiement

 

Art. 23. § 1er. Le premier paiement du revenu d’ intégration est effectué dans les quinze jours de la décision ; si des avances ont été consenties, leur montant est défalqué des sommes allouées pour la période correspondante.

 

 

Les autres paiements se font par semaine, par quinzaine ou par mois au choix du centre.

 

Le Roi peut préciser les modalités de ce paiement.

 

Afdeling 5 -  Betaling

 

Art. 23.  § 1. De eerste betaling van het leefloon geschiedt binnen de vijftien dagen van de beslissing ; indien voorschotten werden toegekend, wordt het bedrag ervan in mindering gebracht van de sommen toegekend voor de periode waarop zij betrekking hebben.

 

De andere betalingen geschieden per week, per veertien dagen of per maand naar keuze van het centrum.

 

De Koning kan nadere regels voor deze uitbetaling bepalen.

 

§ 2. En cas de retard de paiement, le revenu d’ intégration porte intérêt de plein droit à partir de la date de son exigibilité, à savoir le seizième jour suivant la décision. Si cette décision est prise avec un retard imputable au centre, les intérêts sont dus à partir du quarante-sixième jour suivant l'introduction de la demande.

 

Le Roi peut déterminer les modalités de calcul de l'intérêt. Il peut également fixer le taux d'intérêt sans que celui-ci puisse être inférieur au taux normal des avances en compte courant hors plafond fixé par la Banque nationale.

 

§ 2. Bij laattijdige betaling brengt het leefloon van rechtswege intrest op vanaf zijn opeisbaarheid, zijnde de zestiende dag volgend op de beslissing.  Is de beslissing genomen met een vertraging die te wijten is aan het centrum, dan is de intrest  verschuldigd vanaf de zesenveertigste dag na het indienen van de aanvraag .

 

De Koning kan de modaliteiten van de berekening van de intrest bepalen. Hij kan tevens het intresttarief bepalen, zonder dat dit lager mag zijn dan het gewoon tarief van de voorschotten boven plafond vastgesteld door de Nationale Bank.

 

§ 3. Le paiement est suspendu entièrement ou partiellement à l’égard du bénéficiaire contraint de séjourner dans une institution à charge d'une autorité en exécution d'une décision judiciaire. Le Roi fixe les modalités d'application.

 

§ 3. De uitbetaling wordt geheel of gedeeltelijk geschorst ten opzichte van de gerechtigde die ten laste van een overheid in uitvoering van een rechterlijke beslissing gedwongen in een instelling verblijft. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten.

 

§ 4 Le Roi détermine les bénéficiaires des arrérages échus et non encore payés, lors du décès du bénéficiaire du revenu d’ intégration.

 

 

 

§ 4  De Koning bepaalt aan welke personen de vervallen en niet-uitgekeerde termijnen worden uitbetaald bij het overlijden van de gerechtigde op een leefloon.

 

CHAPITRE  IV :

 

DES  RECOUVREMENTS

 

HOOFDSTUK IV :

 

TERUGVORDERINGEN

 

 

Art. 24. §1. Le revenu d’ intégration  versé en application de la présente loi est récupéré à charge de l’intéressé :

1° en cas de révision à effet rétroactif, visée à l'article 22, § 2, de la présente loi;

 

 

En cas d’erreur du centre, le centre peut soit récuperer l’indu, soit de sa propre initiative, ou à la demande de l’intéressé, renoncer totalement ou partiellement à la récupération.

 

 

Art. 24. §1.  Het leefloon uitgekeerd met toepassing van deze wet wordt op de betrokkene verhaald :

  in het geval van een herziening met terugwerkende kracht, bedoeld in artikel 22, § 2  van deze wet.

 

In geval van een vergissing vanwege het centrum kan het centrum ofwel het onverschuldigde terugvorderen, ofwel op eigen initiatief, of op aanvraag van de betrokkene geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering.

 

2° lorsqu’il vient à disposer de ressources en vertu de droits qu’il possédait pendant la période pour laquelle le revenu d’ intégration lui a été versé.  Dans ce cas, la récupération est limitée au montant des ressources qui auraient dû être prises en considération pour le calcul du revenu d’ intégration à payer s’il  en avait déjà disposé à ce moment.  Par dérogation à l’article 1410 du Code judiciaire, le centre est subrogé de plein droit, jusqu’à concurrence de cette somme , dans les droits que le bénéficiaire peut faire valoir aux ressources susvisées;

 

2° indien hij de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode waarvoor hem een leefloon werd uitbetaald.  In dit geval is de terugvordering beperkt tot beloop van het bedrag waarvoor die inkomsten bij de berekening van het leefloon in aanmerking hadden moeten worden genomen indien hij er te dien tijde reeds de beschikking over zou gehad hebben.  In afwijking van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek treedt het centrum van rechtswege en tot beloop van dat bedrag in de rechten die de begunstigde op de hierboven bedoelde inkomsten kan doen gelden;

 

§ 2. En dehors des cas visés au § 1er ,une  récupération du revenu d’ intégration auprès de l’intéressé n’est pas possible.  Toute convention contraire est considérée comme nulle et non avenue.

 

§ 3. La décision mentionnée au §1er  doit être conforme  aux dispositions de l’article 21, §§ 1,2 et 3.

 

§ 4. Les montants payés indûment portent intérêt de plein droit à partir du paiement, si le paiement indu résulte de fraude, de dol ou de manoeuvres frauduleuses de la part de la personne intéressée.

§2. Buiten de gevallen bedoeld in § 1 is geen terugvordering van het leefloon ten overstaan van de betrokkene mogelijk.  Elke hiermee tegenstrijdige overeenkomst is van nul en generlei waarde.

 

§3. De in §1 vermelde beslissing moet conform zijn aan de bepalingen van artikel 21, §§ 1 ,2 en 3.

 

§ 4. De onverschuldigd betaalde bedragen brengen van rechtswege intrest op vanaf de betaling, indien de onverschuldigde betaling het gevolg is van arglist, bedrog of bedrieglijke handelingen van de belanghebbende persoon.

 

 

Art. 25.  § 1er. Cet article s’applique au cas de récupération vis é à l’article 24 § 1,1°

 

 

§ 2. Le centre doit notifier par écrit sa décision à l’intéressé afin de récupérer auprès de lui le revenu d’ intégration qui lui a été payé.  Cette décision doit comporter, outre les mentions visées à l’article 21, §2, les indications suivantes :

 

 

Art. 25  § 1. Dit artikel is toepasselijk op het geval van terugvordering bedoeld in artikel 24  § 1,1°.

 

§ 2. Het centrum moet aan de betrokkene bij schrijven kennis geven van zijn beslissing om het hem uitgekeerde leefloon van hem terug te vorderen.  Deze beslissing moet, naast de vermeldingen bedoeld in artikel 21, §2, de volgende aanduidingen bevatten :

 

1° la constatation que des montants indus ont été payés;

2° le montant total de ce qui a été payé indûment, ainsi le mode de calcul;

3° le contenu et les références des dispositions en violation desquelles les paiements ont été effectués;

4° le délai de prescription pris en considération;

5° la possibilité pour le centre de renoncer à la récupération des montants payés indûment et la procédure à suivre à cet effet;

 

6° la possibilité de soumettre une proposition dûment motivée de remboursement par tranches.

1° de vaststelling dat er onverschuldigde bedragen zijn betaald;

2° het totale bedrag van wat onverschuldigd is betaald, alsmede de berekeningswijze ervan;

3° de inhoud en de refertes van de bepalingen in strijd waarmee de betalingen zijn gedaan;

 

4° de in aanmerking genomen verjaringstermijn;

5° de mogelijkheid voor het centrum om van de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen af te zien en de procedure die hiervoor moet worden gevolgd;

6° de mogelijkheid om een met redenen omkleed voorstel tot terugbetaling in schijven voor te leggen.

 

Lorsque la décision ne comporte pas les mentions précitées, le délai de recours visé à l’article 47, alinéa ne commence pas à courir.

 

 

Le centre ne peut exécuter sa décision de récupération qu’après un délai d’un mois.  Si l’intéressé demande dans ce délai qu’il soit renoncé à la récupération, le centre ne peut agir qu’après avoir confirmé sa décision par une nouvelle décision communiquée à l’intéressé par lettre recommandée.

 

Wanneer de beslissing de genoemde vermeldingen niet bevat, gaat de in artikel 47, tweede lid bedoelde termijn om een beroep in te stellen niet in.

 

Het centrum kan zijn beslissing eerst ten uitvoer leggen na verloop van één maand.  Indien de betrokkene binnen deze tijd verzoekt van de terugvordering af te zien, kan het centrum niet handelend optreden tenzij na zijn beslissing te hebben bevestigd door een nieuwe beslissing dat bij aangetekend schrijven aan de betrokkene wordt meegedeeld.

 

§ 3.  Le Roi détermine les conditions dans lesquelles le centre renonce au recouvrement de l’indu lors du décès de la personne qui a été payée.

 

§ 3.  De Koning bepaalt onder welke voorwaarden het centrum afziet van de terugvordering van het onverschuldigde bij het overlijden van de persoon aan wie is betaald.

 

 

 

Art. 26. Le remboursement du revenu d’ intégration octroyé par un centre en application de la présente loi est poursuivi par ce centre en vertu d’un droit propre, dans les limites, les conditions et les modalités fixées par le Roi, à charge des débiteurs d’aliments visés à l’article 4, § 1, ainsi qu'à charge des débiteurs d'aliments visés à l'article 336 du Code civil, à concurrence du montant auquel ils sont tenus pendant la période durant laquelle le revenu d’ intégration a été octroyé.

 

Art. 26 Het leefloon door een centrum uitgekeerd met toepassing van deze wet wordt krachtens een eigen recht door dit centrum verhaald, binnen de grenzen, onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de Koning, op de onderhoudsplichtigen over wie sprake in artikel 4, § 1, evenals de onderhoudsplichtigen bedoeld in artikel  336 van het Burgerlijk Wetboek,  tot beloop van het bedrag waartoe zij gehouden zijn gedurende de tijd dat het leefloon is uitgekeerd.

 

Art. 27. Le centre poursuit en vertu d’un droit propre le remboursement du revenu d’ intégration à charge de la personne responsable de la blessure ou de la maladie qui a donné lieu au paiement du revenu d’ intégration.

 

Lorsque la lésion ou la maladie résulte d’une infraction, l’action peut être exercée en même temps que l’action pénale et devant le même juge.

 

Art. 27.  Het centrum verhaalt het leefloon krachtens een eigen recht op de persoon die verantwoordelijk is voor de verwonding of ziekte die aanleiding gegeven heeft tot de betaling van het leefloon.

 

 

Wanneer de verwonding of ziekte het gevolg is van een misdrijf, kan de vordering tegelijk met de strafrechtelijke vordering en voor dezelfde rechter worden ingesteld.

 

 

Art. 28. Le centre ne peut se dispenser du recouvrement visé aux articles 24, §1er , 26 et 27 que par une décision individuelle et pour des raisons d’équité qui seront mentionnées dans la décision. 

L’intéressé peut faire valoir des raisons d’equité justifiant que le remboursement ne soit pas poursuivi.

 

Aucune récupération ne doit être entreprise si les coûts ou les démarches inhérents à cette récupération dépassent le résultat escompté.

 

 

Art 28. Het centrum kan slechts afzien van de terugvorderingen bedoeld in de artikelen 24 ,§1, 26 en 27 bij een individuele beslissing en om redenen van billijkheid die in de beslissing omstandig worden gemotiveerd. 

De betrokkene kan billijkheidsredenen aanvoeren ten einde de terugvordering te vermijden.

 

Geen terugvordering moet worden ingesteld indien de kosten of inspanningen hieraan verbonden, niet opwegen tegen het verwachte resultaat.

 

Art. 29.  § 1er  . L’action en remboursement visée à l’article 24, § 1er  et l’action subrogatoire visée à l’article 27, alinéa 1er , se prescrivent conformément à l’article 2262bis, alinéa 1er  du Code civil.

 

§ 2.  L’action en remboursement visée à l’article 26 se prescrit conformément à l’article 2277 du Code civil.

 

§ 3. L’action visée à l’article 27, alinéa 2, prescrit conformément à l’article 2262bis, § 1er , alinéas 2 et 3, du Code civil.

 

 

§ 4. Ces prescriptions peuvent être interrompues par une sommation faite soit par lettre recommandée à la poste, soit contre accusé de réception.

Art. 29.  § 1.  De terugvordering bedoeld in artikel 24, § 1 en de subrogatoire vordering bedoeld in artikel 27, eerste lid, verjaren overeenkomstig artikel 2262bis, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.

 

§ 2. De terugvordering bedoeld in artikel 26 verjaart overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek.

 

§ 3. De vordering bedoeld in artikel 27, tweede lid, verjaart overeenkomstig artikel 2262bis, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.

 

§ 4. Deze verjaringen kunnen gestuit worden door een aanmaning gedaan hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs.

 

CHAPITRE V

 

 

DES SANCTIONS

 

 

 

HOOFDSTUK V

 

 

SANCTIES

 

Art.30- § 1er. Si l'intéressé omet de déclarer des ressources dont il connaît l'existence, ou s’il fait des déclarations inexactes ou incomplètes ayant une incidence sur le montant du revenu d’ intégration, le paiement de ce dernier peut être suspendu partiellement ou totalement pour une période de six mois au plus ou, en cas d'intention frauduleuse, de douze mois au plus.

 

Art. 30 § 1. Indien de betrokkene verzuimt bestaansmiddelen aan te geven waarvan hij het bestaan kent, of als hij onjuiste of onvolledige verklaringen aflegt die het bedrag van het leefloon beïnvloeden, kan de uitbetaling van het leefloon geheel of gedeeltelijk geschorst worden voor een periode van ten hoogste zes maanden, of in geval van bedrieglijke opzet, voor ten hoogste twaalf maanden.

 

En cas de récidive dans un délai de trois ans à compter du jour où la sanction pour une omission ou déclaration inexacte antérieure est devenue définitive, les périodes susvisées peuvent être doublées.

Dans les cas susvisés, il peut être mis fin au droit à l'intégration sociale par un emploi soit par la suppression de l’intervention financière visé aux articles 9 et 13, soit par la résiliation, sans délai ni indemnité de préavis, du contrat de travail en application de l’article 8.

 

 

 

Aucune sanction ne peut plus être prononcée lorsqu'un délai de deux ans s'est écoulé à compter du jour où l’omission a été commise ou la déclaration inexacte, faite.  Aucune sanction ne peut plus être exécutée lorsqu'un délai de deux ans s'est écoulé à compter du jour où la sanction est devenue définitive.

 

In geval van herhaling binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de dag waarop de sanctie voor een vorig verzuim  of onjuiste verklaring definitief is geworden, kunnen de hoger bedoelde periodes worden verdubbeld.

In de voornoemde gevallen kan het recht op maatschappelijke integratie door tewerkstelling beëindigd worden ofwel door een stopzetting van de financiële tussenkomst bedoeld in de artikelen 9 en 13, ofwel door een stopzetting van de arbeidsovereenkomst gesloten met toepassing van artikel 8 zonder opzeggingstermijn of vergoeding.

 

Geen sanctie kan nog worden uitgesproken na verloop van twee jaar sedert de dag waarop het verzuim werd begaan of de onjuiste verklaring werd gedaan.  Geen sanctie kan nog worden uitgevoerd na verloop van twee jaar sedert de dag waarop de sanctie definitief is geworden.

 

 

§ 2. Après mise en demeure, si l'intéressé ne respecte pas sans motif légitime ses obligations prévues dans le contrat contenant un projet individualisé d'intégration sociale, visé à l'article 11 , le paiement du revenu d’ intégration peut, après avis du travailleur social ayant en charge le dossier, être suspendu partiellement ou totalement pour une période d'un mois au maximum. En cas de récidive dans un délai d'un an tout au plus, le paiement du revenu d’ intégration peut être suspendu pour une période de trois mois.

 

§ 2. Indien de betrokkene, na aanmaning, de verplichtingen die in het contract betreffende een geïndividualiseerd project voor sociale integratie, zoals bedoeld in artikel 11, vermeld zijn, zonder wettige redenen, niet naleeft, kan de uitbetaling van het leefloon na het advies van de maatschappelijk werker belast met het dossier, geheel of gedeeltelijk worden geschorst voor een periode van ten hoogste één maand. In geval van herhaling binnen een termijn van ten hoogste één jaar, kan de uitbetaling van het leefloon voor een periode van ten hoogste drie maanden worden geschorst.

 

 

§ 3. Les sanctions administratives visées aux §§ 1er et 2 sont prononcées par le centre compétent en vertu de l'article 18 et leur exécution peut, s’il y a lieu, être poursuivie par le centre qui devient ultérieurement compétent et ce pour la durée d’application de la sanction.

 

Les règles de la procédure déterminée par les articles 20, 21, §§ 1er, 2, 3 et 47 de la présente loi sont d’application.

 

 

 

§ 3. De onder §§ 1 en 2 bedoelde administratieve sancties worden uitgesproken door het centrum bevoegd op grond van artikel 18 en kunnen desgevallend verder uitgevoerd worden door het centrum dat naderhand bevoegd wordt en dit zolang de sanctie van toepassing is.

 

De regels van de rechtspleging, bepaald door de artikelen 20, 21, §§ 1, 2, 3 en 47 van deze wet zijn van toepassing.

 

Art.31  Sans préjudice de l'application d'autres dispositions pénales, notamment de celles de l'arrêté royal du 31 mai 1933 concernant les déclarations à faire en matière de subventions, indemnités et allocations de toute nature qui sont, en tout ou en partie, à charge de l'Etat, est puni d'un emprisonnement de huit jours à un mois et d'une amende de 26 EUR à 500 EUR ou d'une de ces peines seulement :

 

1. le bénéficiaire visé à l’article 30 qui a agi avec une intention frauduleuse.

Art. 31. Onverminderd de toepassing van andere strafbepalingen, inzonderheid die van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen inzake subsidies, vergoedingen en toelagen van alle aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk zijn, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en een geldboete van 26 EUR tot 500 EUR of met één van deze straffen alleen :

 

1. de gerechtigde bedoeld in artikel 30 die met bedrieglijk oogmerk handelt.

 

2. toute personne qui fait sciemment des déclarations ou des attestations fausses relatives à l'état de santé ou à la situation sociale de l'intéressé, dans le but de faire octroyer à celui-ci un revenu d’ intégration, auquel il n'est pas en droit de prétendre.

 

 

Les dispositions du livre I du Code pénal, y compris celles du chapitre VII et de l'article 85, sont applicables aux infractions prévues par le présent article.

 

2. eenieder die wetens en willens valse verklaringen aflegt of valse attesten opmaakt betreffende de gezondheidstoestand of de sociale toestand van de betrokkene met de bedoeling deze een leefloon te doen toekennen waarop hij geen aanspraak kan maken.

 

De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van die van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de misdrijven zoals bepaald in dit artikel.

 

 

CHAPITRE VI

 

DE LA SUBVENTION DE L'ETAT

 

Section 1 : revenu d’ intégration

 

Art. 32. § 1er. L'Etat accorde au centre visé à l'article 18 une subvention égale à 50% du montant du revenu d’ intégration accordé conformément aux dispositions de la présente loi.

 

 

HOOFDSTUK VI

 

STAATSTOELAGE

 

Afdeling 1: leefloon

 

Art. 32.  § 1.  De Staat verleent aan het in artikel 18 bedoeld centrum een toelage van 50 % van het bedrag van het leefloon, toegekend overeenkomstig de bepalingen van deze wet.

§ 2. La subvention visée au § 1er est portée à 60% du montant du revenu d’ intégration pour le centre qui a octroyé, en moyenne mensuelle au cours de la pénultième année, un revenu d’ intégration à au moins cinq cents ayants droit ou qui a réalisé en leur faveur un emploi  subventionné par l’Etat.

 

§ 2. De toelage, bedoeld in § 1, wordt verhoogd tot 60% van het bedrag van het leefloon voor het centrum dat in de loop van het voorlaatste jaar maandelijks gemiddeld aan tenminste vijfhonderd rechthebbenden een leefloon heeft toegekend of voor wie het een tewerkstelling  heeft gerealiseerd waarvoor een Staatstoelage geldt.

 

§ 3. Elle est portée à 65% lorsque, dans les mêmes conditions, le droit a été octroyé à au moins mille ayants droit.

 

§ 3.  Zij wordt verhoogd tot 65% wanneer het recht, onder dezelfde omstandigheden, aan tenminste duizend rechthebbenden werd toegekend.

 

§ 4. La subvention visée aux §§ 2 et 3 est octroyée pour la première fois au centre qui dépasse le seuil de cinq cents ou mille ayants droit, à condition que le nombre d’ayants droit ait augmenté d'au moins 5% par rapport à l'année précédente.

 

§ 4.  De in §§ 2 en 3 vermelde toelage wordt voor de eerste maal toegekend aan een centrum dat de drempel van vijfhonderd of duizend rechthebbenden overschrijdt, op voorwaarde dat het aantal rechthebbenden met tenminste 5% is toegenomen in vergelijking met het voorgaande jaar.

 

§ 5.  Lorsque le nombre d’ayants droit, calculé en moyenne mensuelle au cours de l’année pénultième, baisse en dessous du seuil de 500 ou 1000 ayants droit, le centre maintient le droit à la subvention majorée, visée aux §§ 2 et 3, toutefois diminuée de 1 % par an jusqu’à ce qu’il  atteigne les taux de subvention  respectifs de 50 % et 60 % du montant du revenu d’ intégration.

 

La diminution de la subvention de 1 % par an n’est pas appliquée lorsque la réduction du nombre des ayants droit est inférieure à 3 % par rapport à l’année précédente.

 

 

§ 5.  Wanneer het aantal rechthebbenden in de loop van het voorlaatste jaar maandelijks gemiddeld onder de drempel van 500 of 1000 daalt, behoudt het centrum het recht op de verhoogde toelage, bedoeld in de §§ 2 en 3, weliswaar verminderd met 1 % per jaar totdat het de toelageniveaus bereikt van respectievelijk 50 % en 60 % van het bedrag van het leefloon.

 

De vermindering van de toelage met 1 % per jaar wordt niet toegepast wanneer de daling van het aantal rechthebbenden minder bedraagt dan 3 % ten opzichte van het voorgaande jaar.

 

Art. 33.  La subvention s’élève, pendant une durée maximale de six mois, à 70% du montant du revenu d’ intégration lorsque dans le cadre d'un contrat contenant un projet individualisé d'intégration sociale, passé en application des articles 11 et 13, le bénéficiaire suit une formation à raison de 10 h/semaine au moins ou travaille à raison de 10 h/semaine au moins et de 20 h/semaine tout au plus.  La formation doit être organisée par un service public de formation des sans-emploi ou par un organisme de formation professionnelle conventionné avec le centre. Le travail devra être exercé au sein des services ou établissements du centre ou au sein d'un service ou établissement visés à l'article 61 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale.

 

 

 

Art. 33. De toelage bedraagt gedurende een periode van ten hoogste zes maanden, 70% van het bedrag van het leefloon wanneer, in het kader van een contract betreffende een geïndividualiseerd sociaal integratieproject, gesloten in toepassing van de artikelen 11 en 13, de rechthebbende een opleiding volgt gedurende minstens 10 uren per week of werkt gedurende minstens 10 uren en ten hoogste 20 uren per week. De opleiding moet georganiseerd worden door een openbare dienst die instaat voor de opleiding van werklozen ofwel door een organisme  voor beroepsopleiding dat een overeenkomst heeft gesloten met het centrum.  Het werk moet verricht worden in de diensten of instellingen van het centrum of in een dienst of instelling, bedoeld onder artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

 

Art 34. La subvention visée à l'article 32 est majorée de 10% pendant la durée d'un  contrat concernant un projet individualisé d'intégration sociale conclu en application de l'article 11, § 2,a,  dans la mesure où le centre respecte les dispositions prévues aux articles 26 et 28.

Art 34. De toelage bedoeld in artikel 32 wordt verhoogd met 10 % gedurende de looptijd van een contract betreffende een geïndividualiseerd sociaal integratieproject  gesloten in toepassing van artikel 11,§ 2,a,  voor zover het centrum  de bepalingen van de  artikelen 26 en 28 nakomt.

 

Art.35.  Par dérogation à l'article 55 de l'arrêté royal du 17 juillet 1991 portant coordination des lois sur la comptabilité de l'Etat, le centre conserve les montants qu'il récupère en exécution de l'article 26 auprès des ascendants au premier degré lorsque le bénéficiaire est lié par un projet individualisé d'intégration sociale conclu en application de l'article 11, § 2,a.

 

Art. 35. In afwijking van artikel 55 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, behoudt het centrum de bedragen die het in uitvoering van artikel 26 terugvordert bij de ascendenten van de eerste graad wanneer de begunstigde verbonden is door een geïndividualiseerd sociaal integratieproject gesloten in toepassing van artikel 11, §2,a.

 

 

Section 2:

emploi

 

Art. 36 .    § 1er  Une subvention est due au centre lorsqu’il agit en qualité d'employeur à temps plein, en application de l'article 60, § 7, de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale. Lorsque la personne est engagée à temps plain la subvention et est égale au montant du revenu d’ intégration fixé à l'article 14, § 1er, 4°, de la présente loi. La subvention reste due au centre  jusqu'au terme du contrat de travail, même si la situation familiale ou financière du travailleur concerné se modifie pendant la durée du contrat de travail ou s'il s’établit dans une autre commune.

 

 
Afdeling 2:
tewerkstelling

 

Art. 36. § 1.  Een toelage is verschuldigd aan het  centrum  wanneer het optreedt in de hoedanigheid van voltijds werkgever bij toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Bij een  voltijdse tewerkstelling   is het bedrag van de toelage gelijk aan het bedrag van het leefloon, bepaald in artikel 14, § 1, 4°, van deze wet.  De toelage blijft verschuldigd aan het centrum tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, zelfs als de familiale of inkomenstoestand van de betrokken werknemer in de loop van de arbeids­overeenkomst verandert of hij zich in een andere gemeente vestigt.

 

§ 2.  Le Roi fixe le montant de la subvention en cas d’occupation à temps partiel ainsi que les conditions d’octroi de cette subvention.

 

 

Il peut aussi porter le montant de la subvention à un montant supérieur et en fixer les conditions pour des initiatives spécifiques d'insertion sociale.

 

§ 2.  De Koning bepaalt de hoogte van de toelage bij een deeltijdse tewerkstelling, evenals de voorwaarden waaronder deze toelage wordt toegekend.

 

Hij kan eveneens het bedrag van de toelage verhogen voor specifieke initiatieven gericht op sociale inschakeling en er de voorwaarden van bepalen.

 

Art. 37. Lorsque le centre agit en tant qu'employeur en application de l'article 60, § 7, de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’aide sociale ,  afin de réaliser le droit à l’emploi visé à l'article 6, la subvention, déterminée conformément aux §§ 1 et 2, alinéa 1er, de l'article 36, est majorée de 25% tout au plus, jusqu' à concurrence du coût salarial brut de la personne mise au travail.

 

Art. 37. Wanneer het centrum optreedt in de hoedanigheid van werkgever bij toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, om het in artikel 6 bedoelde recht op maatschappelijke integratie door tewerkstelling te realiseren, wordt de toelage, bepaald overeenkomstig de §§ 1 en 2, eerste lid, van artikel 36 met 25 % verhoogd tot maximaal de brutoloonkost van de tewerkgestelde persoon.

 

Art. 38.  Une subvention est due au centre lorsqu’il conclut pour un bénéficiaire une convention en matière d’emploi avec une entreprise privée, en application de l'article 61 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale.

 

 

 

Cette subvention doit être entièrement consacrée à l'encadrement ou à la formation dans l'entreprise ou au sein du centre et à la formation des bénéficiaires visé à l'alinéa 1er.

 

 

Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, le montant de la subvention visée à l'alinéa 1er, de même que les conditions, la durée et les modalités selon lesquelles cette subvention est accordée.

 

 

Art. 38. Een toelage is verschuldigd aan het centrum wanneer het met toepassing van artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voor een rechthebbende een overeenkomst inzake tewerkstelling sluit met een privé onderneming.

 

Deze toelage moet volledig besteed worden aan de omkadering of vorming in de onderneming of binnen het centrum en aan de vorming van de rechthebbende bedoeld in het eerste lid.

 

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage, evenals de voorwaarden, de duur en de modaliteiten waaronder deze toelage wordt toegekend.

 

Art. 39  Une subvention est due au centre lorsque celui intervient dans les frais liés à l'insertion professionnelle de l'ayant droit, en application de l'article 9 ou de l’article 13.  La subvention est égale au montant de l’intervention financière.

 

Art. 39.  Een toelage is verschuldigd aan het centrum wanneer dat tussenkomt in de kosten verbonden aan de inschakeling van de rechthebbende in het beroepsleven, in toepassing van artikel 9 of artikel 13.  De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiële tussenkomst.

 

 

Section 3 : frais du personnel

 

Art. 40.  Une subvention  est accordée au centre à titre d’ intervention dans les frais de personnel par dossier pour lequel le centre reçoit une subvention de l’Etat suite à l’octroi d’un revenu d’ intégration ou d’un emploi .Cette subvention s’élève à 250 EUR sur une base annuelle et est calculée en fonction du nombre de jours durant lequel le centre reçoit la subvention de l’Etat précitée.

 

Le Roi peut fixer les modalités d’octroi de cette subvention.

 

 

 

Afdeling 3 : personeelskosten

 

Art. 40. Een toelage wordt aan het centrum verleend als tegemoetkoming in de personeelskosten per dossier waarvoor het centrum een Staatstoelage ontvangt naar aanleiding van de toekenning van een leefloon of een tewerkstelling . Deze toelage bedraagt 250 EUR op jaarbasis en wordt berekend in functie van het aantal dagen dat het centrum voormelde Staatstoelage ontvangt.

 

De koning kan de toekenningsmodaliteiten van de toelage bepalen.

 

 

Section 4: autres subventions majorées

 

Art. 41.  La subvention est égale à 100% du montant du revenu d’ intégration pendant une période maximale d'un an lorsqu’il  est octroyé à un bénéficiaire qui perd sa qualité de sans-abri tel que visé à l’article 14, §3,alinéa 1er.

 

 
Afdeling 4:andere verhoogde toelagen

 

Art. 41.  De toelage bedraagt 100% van het bedrag van het leefloon gedurende een periode van ten hoogste één jaar, wanneer het wordt toegekend aan een rechthebbende die zijn hoedanigheid van dakloze verliest, zoals bedoeld door artikel 14,§3, eerste lid.

 

 

Art. 42.  La subvention est égale à 100% de la majoration du revenu d’ intégration octroyé en application de l'article 14, § 3, alinéa 1er, au bénéficiaire qui perd sa qualité de sans-abri.

 

 

Art. 42.  De toelage bedraagt 100% van de verhoging van het leefloon, verleend met toepassing van artikel 14, § 3, eerste lid, aan de begunstigde die zijn hoedanigheid van dakloze verliest

 

 

Art. 43  Elle est égale à 100% du montant du revenu d’ intégration pour une période maximale de cinq ans lorsqu'il est octroyé à un bénéficiaire inscrit dans le registre des étrangers et ce jusqu'au jour de son inscription dans le registre de population.

 

Art. 43.  Zij bedraagt 100% van het bedrag van het leefloon voor een periode van maximaal vijf jaar wanneer dat wordt toegekend aan een rechthebbende ingeschreven in het vreemdelingenregister, en dit tot de dag van zijn inschrijving in het bevolkingsregister.

 

 

Section 5:modalités

 

Art. 44  Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les conditions et les modalités relatives au paiement des subventions ainsi qu'au paiement d'avances.

 
Afdeling 5:modaliteiten

 

Art. 44.  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, onder welke voorwaarden en op welke wijze de toelagen alsmede voorschotten hierop worden uitbetaald.

Par dérogation aux dispositions des articles 28, alinéa 2, et 57 de l'arrêté royal du 17 juillet 1991 portant coordination des lois sur la comptabilité de l'Etat, les montants des subventions versés en trop aux centres publics d'aide sociale et relatifs à des années antérieures à l'année en cours sont considérés comme une avance sur la subvention de l'année en cours.

 

In afwijking van de bepalingen van de artikelen 28, tweede lid, en 57 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, worden de aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn te veel gestorte bedragen van de toelagen, die betrekking hebben op jaren die aan het lopend jaar voorafgaan, beschouwd als een voorschot op de toelage voor het lopend jaar.

 

 

 

Section 6: sanctions

 

Art. 45  Par décision motivée, le Ministre  peut refuser de payer la subvention ou décider de la diminuer :

-          si le rapport établi à la suite de l'enquête sociale, visée à l'article 19, ne mentionne pas que les différentes conditions d'octroi du revenu d’ intégration ou de réalisation de l’emploi sont remplies ;

-           si le centre n'a pas respecté les dispositions de la présente loi relatives la récupération du revenu d’ intégration.

 

 

 

Afdeling 6: sancties

 

Art. 45.  Bij een met redenen omklede beslissing kan de Minister weigeren de toelage te betalen of beslissen ze te verminderen :

-          indien het verslag opgesteld ingevolge het sociaal onderzoek, bedoeld in artikel 19, niet vermeldt dat de verschillende voorwaarden tot toekenning van het leefloon of de realisatie van de tewerkstelling vervuld zijn ;

-          indien het centrum de bepalingen van deze wet met betrekking tot de terugvordering van het leefloon niet heeft nageleefd.

 

 

Art. 46.  Si le centre  s'est indûment déclaré incompétent pour intervenir et est condamné par décision judiciaire coulée en force de chose jugée à l'octroi du revenu d’ intégration, le ministre peut refuser de payer la subvention ou décider de la réduire quand cela se produit à plusieurs reprises.  Cette sanction prend cours à la date de la demande d'aide et se termine au plus tard trois ans après la date de la décision judiciaire.

 

 

 

Art. 46. Indien het centrum zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om op te treden en krachtens een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan veroordeeld wordt tot de toekenning van het leefloon, kan de minister, wanneer zulks herhaaldelijk voorkomt, weigeren de toelage te betalen of beslissen ze te verminderen. Deze sanctie gaat in op de datum van de hulpaanvraag en eindigt ten laatste drie jaar na de datum van de rechterlijke beslissing.

 

Un recours contre la décision du ministre est ouvert dans les trente jours de sa notification auprès du Conseil d'Etat .

 

Tegen de beslissing van de minister kan binnen dertig dagen na de kennisgeving ervan beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

 

 

CHAPITRE VII

 

RECOURS

 

 
HOOFDSTUK VII

 

BEROEP

 

Art. 47.  § 1er. L’intéressé ou le ministre, ou son délégué, peuvent introduire un recours contre la décision du centre en matière de droit à l’intégration sociale  auprès du tribunal du travail du domicile de l’intéressé. L’intéressé peut aussi introduire un recours contre l’absence de décision en cette matière.

 

 

Ce recours doit, à peine de déchéance, être introduit dans les trois mois par un requête déposée ou envoyée par lettre recommandée au greffe du tribunal de travail.

 

Le délai de trois mois commence à courir, selon le cas, à partir:

-          de la notification de la décision, visée à l'article 21, § 3 ;

-          du jour suivant l'échéance du délai au cours duquel la décision aurait dû être notifiée au plus tard en application de l'article 21, §§ 3 et 4

 

 

 

§ 2. Lorsque le recours est introduit par le ministre ou son délégué, il est dirigé soit contre le centre et l'intéressé, soit contre le centre, l'intéressé étant appelé à la cause.

 

§ 3. Le recours n’est pas suspensif de l’exécution de la décision.

 

§ 4. Lorsqu’un centre impliqué dans l’affaire conteste sa compétence territoriale, le tribunal de travail, en dérogation à l’art. 811 du Code Judiciaire, convoque d’office le centre censé compétent par pli judiciaire afin de paraître à la prochaine séance utile.

 

 

Si l’incompétence du centre est avancée lors de la séance introductive, le greffier peut noter sur la feuille d’audience la décision de convoquer d’office

 

 

CHAPITRE VIII

 

DISPOSITIONS FINALES ET ABROGATOIRES

 

Art. 48. § 1er. L'article 580, 8°, c) du Code Judiciaire est complété par l'alinéa suivant :

 

 

 « la loi du … instaurant le droit à l'intégration sociale, en ce qui concerne les contestations relatives à l'octroi, à la révision, au refus et au remboursement par le bénéficiaire de l'intégration sociale et à l'application des sanctions administratives prévues par la législation en la matière. »

 

 

§ 2. Dans l'article 728, § 3, alinéa 3 du même Code, modifié par la loi du 30 juin 1971, les mots "relatifs au minimum de moyens d'existence" sont remplacés par les mots "relatifs au minimum de moyens d'existence et au revenu d’ intégration".

 

Art. 49 Dans le délai requis par le Ministre, le centre fournit au Ministère des Affaires sociales, de la Santé publique et de l’Environnement toutes les données nécessaires en vue d’établir des statistiques relatives à l’évolution de l’application de la présente loi.

 

Le Roi peut déterminer la nature et les modalités de communication de ces donnés.

Art. 47.   § 1.  De betrokkene of de minister, of diens afgevaardigde, kunnen een beroep instellen tegen de beslissing  van het centrum inzake het recht op maatschappelijke integratie  bij de arbeidsrechtbank van de woonplaats van de betrokkene. De betrokkene kan ook in beroep gaan tegen het uitblijven van een beslissing van het centrum in deze materie.

 

Dit beroep moet ingesteld worden binnen de drie maanden op straffe van verval, bij verzoekschrift afgegeven aan of aangetekend gericht tot de griffie van de arbeidsrechtbank.

 

 

De termijn van drie maanden loopt, naargelang het geval, vanaf :

-         de kennisgeving van de beslissing bedoeld in artikel 21, §3;

-          de dag na het verstrijken van de termijn waarin de beslissing uiterlijk had moeten worden betekend in toepassing van artikel 21 ,§§ 3 en 4

 

 

 

 

§ 2.   Wanneer het beroep wordt ingesteld door de minister of zijn afgevaardigde,  is het gericht,  hetzij tegen het centrum en de betrokkene, hetzij tegen het centrum, waarbij de betrokkene in de zaak wordt geroepen.

§ 3. Het instellen van een beroep schorst de uitvoering van de beslissing niet.

 

§ 4. Wanneer het in de zaak betrokken centrum zijn territoriale bevoegdheid betwist, roept zo nodig, de arbeidsrechtbank, in afwijking van artikel 811 Ger. W., bij gerechtsbrief het bevoegd geachte centrum  ambtshalve in de zaak, teneinde te verschijnen op de eerst volgende nuttige zitting.

Indien de onbevoegdheid van het centrum wordt opgeworpen op de inleidende zitting, kan de griffier de beslissing tot ambtshalve oproeping noteren op het zittingsblad.

 

 

HOOFDSTUK VIII

 

 

SLOT- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN

 

 

Art. 48 §1.  Artikel 580,8°,c)  van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid :

 

«  de wet van …..tot instelling van het recht op maatschappelijke integratie, inzake de geschillen betreffende de toekenning, de herziening, de weigering en de terugbetaling door de gerechtigde van de maatschappelijke integratie, alsmede  de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving. »

 

§ 2.  In artikel 728, §3, derde lid van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1971, worden de woorden “inzake het bestaansminimum” vervangen door de woorden “inzake het bestaansminimum en het recht op maatschappelijke integratie”.

 

Art. 49. Binnen de termijn opgelegd door de Minister , verstrekt het centrum aan  het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu alle gegevens die nodig zijn voor het opmaken van statistieken betreffende de evolutie van de toepassing van deze wet.

 

De Koning kan de aard van deze gegevens evenals de wijze van mededeling ervan bepalen.

 

Art. 50. § 1. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, majorer les montants du revenu d’ intégration visés à l’article 14, § 1er.

 

§ 2. Le Roi fixe les modalités de liaison au bien-être des montants visés à l’article 14, §1

de la présente loi par analogie au coefficient de revalorisation qui existe dans la loi du 28 mars 1973.

Art. 50. § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de bedragen van het leefloon bedoeld in artikel 14 verhogen.

 

§ 2. De Koning kan naar analogie van de herwaarderingscoëfficient die bestaat in de wet van 28 maart 1973 de modaliteiten vastleggen van de welvaartsvastheid van de bedragen, bedoeld in artikel 14, § 1 van deze wet.

 

Art. 51. Le Roi peut, par arrëté délibéré en Conseil des ministres, relever le montant des minima sociaux jusqu’au montant du revenu d’ intégration, sans préjudice des procédures de concertation et de consultation prévues dans les différentes réglementations.

 

 

Art.52. A l'article 2 de la loi du 2 avril 1965 relative à la prise en charge des secours accordés par  les centres publics d'aide sociale, il est inséré un § 6 rédigé comme suit

 

 

"§ 6. Par dérogation à l'article 1er, 1°, le centre public d'aide sociale secourant de la personne qui poursuit des études au sens de l'article 11, §2, a, de la loi du  ………  instituant le droit à l’intégration sociale est le centre public d'aide sociale de la commune dans le registre de  population ou des étrangers de laquelle l'étudiant est inscrit à titre de résidence principale au moment de la demande .

 

 

 

 

Art. 51. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad het bedrag van de sociale minimumuitkeringen optrekken tot het bedrag van het leefloon, met inachtname van de overleg- en adviesprocedures voorzien in de onderscheidene reglementeringen.

 

Art. 52.  In artikel 2  van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maat­schappelijk welzijn wordt een § 6 ingevoegd, luidende  :

 

 

« § 6. In afwijking van artikel 1, 1°, is het steunverlenend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de persoon die een studie volgt in de zin van artikel 11, §2, a, van de wet van ……… tot instelling van het recht op  maatschappelijke integratie, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de student, als hoofdverblijfplaats, zijn inschrijving heeft in het bevolkings- of vreemdelingenregister op het ogenblik van de aanvraag . 

 

 

Ce centre public d'aide sociale demeure compétent pour toute la durée ininterrompue des études.

Dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn blijft bevoegd voor de hele ononderbroken duur van de studie. »

 

Art. 53.  Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, mettre la terminologie des dispositions légales en vigueur, modifiées tacitement par la présente loi, en concordance avec celle de la présente loi.

 

 

Art. 53.  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad de terminologie van de vigerende wettelijke bepalingen die door deze wet stilzwijgend werden gewijzigd, in overeenstemming brengen met die van deze wet.

 

Art. 54. La loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d'existence est abrogée.

Art. 54. De wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum wordt opgeheven.

 

 

 

CHAPITRE IX

 

DISPOSITIONS TRANSITOIRES

HOOFDSTUK IX

 

OVERGANGSBEPALINGEN

 

Art. 55. En dérogation à l'article 50 de la présente loi, le centre qui, au moment de l'entrée en vigueur de la présente loi, octroyait un minimum de moyens d'existence à une personne visée à l'article 11, § 2, a,  reste compétent jusqu'à ce que l'intéressé ait terminé ses études.

Art. 55. In afwijking van artikel 50 van deze wet, blijft het centrum dat op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet een bestaansminimum toekende aan een persoon bedoeld in artikel 11, § 2, a,  bevoegd tot wanneer de betrokkene zijn studie heeft voleindigd.

 

Art. 56.  Les personnes qui en application de l’article 2, § 5, de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d’existence sont bénéficiaires d’un minimum de moyens d'existence dans le cadre d’une mise au travail par le biais d’un programme d’insertion, deviennent bénéficiaires d’une intervention financière visée à l’article 9 au moment de l’entrée en vigueur de la présente loi.

 

Art 56.  De personen die in toepassing van artikel 2, § 5, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum gerechtigd zijn op een bestaansminimum bij een tewerkstelling in een inschakelingsprogramma, worden op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet gerechtigd op een financiële tussenkomst bedoeld in artikel 9.

Art. 57.  Les dispositions de l'article 18 de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d'existence restent applicables aux prestations octroyées en application de la loi précitée.

Art. 57. De bepalingen van artikel 18 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum  blijven van toepassing op de  uitkeringen die in toepassing van voormelde wet werden toegekend.

 

 

Art. 58. Dans la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’aide sociale, les modifications suivantes sont apportées:

 

1° A l'article 60, § 3, alinéa 2, les mots "à l'article 6 de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d'existence" sont remplacés par les mots " aux articles 3, 5° et 6°, 4 et 11 de la loi du … concernant le droit à l'intégration sociale".

 

 

2° A l'article 68bis, § 5, les mots "article 5 de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d'existence" sont remplacés par les mots "article 16 de la loi du … concernant le droit à l'intégration sociale".

 

 

Art. 59. Pour l’application de l’article 32, §§ 2, 3, 4 et 5 sont également pris en compte jusqu’au 1er janvier 2004 les bénéficiaires du minimum de moyens d'existence conformément à la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d’existence.

 

 

Art. 60 Est exclue de l’application de l’article 14, § 3, de la présente loi la personne qui a bénéficié de l’augmentation visée à l’article 2, § 4,de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d’existence.

Art. 58. In de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1° In artikel 60, § 3, tweede lid, worden de woorden “artikel 6 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum” vervangen door de woorden “de artikelen 3, 5° en 6°, 4 en 11 van de wet van … betreffende het recht op maatschappelijke integratie”.

 

2° In artikel 68bis, § 5, worden de woorden « artikel 5 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum » vervangen door de woorden  « artikel 16 van de wet van … betreffende het recht op maatschappelijke integratie » .

 

Art. 59 Voor de toepassing van artikel 32, §§ 2, 3, 4 en 5 worden tot 1 januari 2004 ook de rechthebbenden op een bestaansminimum overeenkomstig de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum meegeteld.

 

 

 

Art. 60. Wordt van de toepassing van artikel 14, §3 van deze wet uitgesloten de persoon die de verhoging zoals bedoeld in artikel 2, §4 ,van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, genoten heeft. 

 

Art. 61. La présente loi entre en vigueur le 1er janvier 2002.

Art. 61. Deze wet treedt in werking op 1 januari 2002.

 

Donné à Bruxelles,

 

Gegeven te Brussel,

 

 

 

 

 

Par le Roi :

 

La Ministre de l’Emploi

 

 

 

 

 

                                                  L   ONKELINX  

 

Van Koningswege :

 

De Minister van Tewerkstelling

 

 

Le Ministre de l’Intégration sociale,

 

 

 

 

 

De Minister van Maatschappelijke Integratie,

 

J. VANDE LANOTTE